Artikelindex

Het boek Amos

In de vorige studie stonden we stil bij het begin van het boek Amos. Hij trad op ergens tussen 760 en 750 voor Christus. Als een burger van Juda werd hij vanuit het zuidrijk (zoals het ook genoemd wordt) met Jeruzalem als hoofdstad, geroepen om naar Israël, het noordrijk te gaan met profetieën van aanstaand oordeel. In de eerste 6 hoofdstukken is God de HEER de belangrijkste spreker. In Amos 7-9 vertelt Amos wat hij heeft gezien, namelijk visioenen die oordeel aankondigen. Uit hoofdstuk 7:10-17 is duidelijk dat Amos naar Betel is gegaan, mogelijk op een feestdag. Daar was een tempel gebouwd door Jerobeam de eerste die er een gouden beeld van een stierkalf plaatste (1 Kon. 12:25-32).  Amos wordt weggestuurd, maar zijn boek laat zien dat de door hem aangekondigde oordelen uitkwamen.

We gaan nu verder in de volgorde van het boek, doch zonder steeds de hele tekst van het boek af te drukken. Die kunt u zelf in een Bijbel vinden. Wij gebruiken de NBV, maar de Bijbel in gewone taal is ook nuttig.

Het boek gaat verder met een dichterlijk stuk,  (Amos 1:2) Dit is wat hij zei.

De HEER brult vanaf de Sion,

 hij gromt vanuit Jeruzalem,

de weiden van de herders verdrogen,

de top van de Karmel verdort.

 

Dichterlijke structuur

Eerst de dichterlijke structuur. Er zijn 4 regels tekst. Regel 1 en 2 noemen we parallel. In dit geval wordt eigenlijk twee keer hetzelfde gezegd. “De HEER” in regel 1 is parallel met “Hij” in regel 2, ”brult” in regel 1 zegt hetzelfde als “gromt” en tenslotte “vanuit Sion” in regel 1 is hetzelfde als “vanuit Jeruzalem”.

In dit gedeelte wordt de HEER voorgesteld als een leeuw, die luid en angstaanjagend zijn stem laat horen vanuit Jeruzalem, de stad waar de tempel is. Het gevolg van dit brullen zien we in de parallelle regels 3 en 4. Gemeenschappelijk is “verdrogen” in regels 3 en “verdort” in regel 4. “De weiden van de herders” in regel 3 wordt aangevuld met “de top van de (berg) Karmel” in regel 4. Er kan sprake zijn van een droogte, maar het profetisch oordeel van Amos mag er ook zijn. En al aan het begin is duidelijk dat de HEER in Sion/Jeruzalem te vinden is, niet in Betel.

 

Amos verder

In Amos 1:3 t/m 2:6 kondigt de HEER oordeel aan over volken rondom Israël, die ook vijanden van Israël waren. De NBV is in zijn vertaling een stuk begrijpelijker dan de oudere vertalingen, waaronder de Herziene Statenvertaling.

De profetieën richten zich achtereenvolgens tegen Damascus, de hoofdstad van Syrië, ook Aram genoemd, dan tegen Gaza, een stad van de Filistijnen, Tyrus, de handelsstad met een zee-imperium volgt.

Edom, Amon en Moab volgen, met als voorlaatste Juda.

Als Amos dit op een feestdag te Betel heeft verkondigd dan zullen de toehoorders, inwoners van Israël, aanvankelijk enthousiast hebben gereageerd. Vanaf Amos 2:6 tot en met hoofdstuk 6 heeft Amos ook oordeelswoorden voor Israël. Dat zal de hoorders minder blij hebben gemaakt.

Om het einde te verklappen: de woorden van Amos werden in de wind geslagen. Het aangekondigde oordeel over al de genoemde volken, inclusief Israël en Juda, is gekomen, en wel door de Assyrische legers. In 722 voor Christus viel Samaria, de hoofdstad van Israël. Juda heeft wel veel geleden, maar bleef bestaan tot de Babylonische  innamen van Jeruzalem in 597 en 586. Israël  hield als staat op te bestaan. Wel moet gezegd worden dat er van alle noordelijk stammen ook mensen naar Juda waren gevlucht.

Wat moeten we met een boze God?

Als we grasduinen in de profetische boeken van het Oude Testament is de kans groot dat we uitspraken van oordeel en doem tegenkomen. Voor sommigen een probleem. Daarom sta ik er hier bij stil.

 

De dag van de HEER

Ik sta stil bij een gedeelte dat licht werpt op de veel in de bijbel voorkomende uitdrukking  “de dag van de HEER”  (Amos 5:18-20).

18 Wee degenen die verlangen naar de dag van de HEER ! Wat zal hij jullie brengen, de dag van de HEER? Duisternis, geen licht. 19  Zoals wanneer iemand die vlucht voor een leeuw, aangevallen wordt door een beer, en dan, als hij een huis binnenvlucht en met zijn hand tegen de muur leunt, gebeten wordt door een slang. 20  De dag van de HEER zal duisternis zijn, en geen licht; aardedonker, zonder glans.

Dit gedeelte laat zien dat Israël ten tijde van Amos bekend was met het begrip “de dag van de HEER” en er zelfs naar uit zag. Wat dachten zij daarbij? Voor hen was de dag van de HEER niet het einde van de wereld en de wereldgeschiedenis of de tweede komst van Christus. Voor hen was de dag van de HEER een moment wanneer de HEER het gericht voltrok aan zijn vijanden door hen te verdelgen. Zij dachten aan uitreddingen in de geschiedenis van de Rechters. Amos bestrijdt deze visie niet, maar scherpt haar aan. Als Juda en Israël zich niet bekeren van hun slechte daden dan zijn zij vijanden van God en zal Hij hen ook oordelen.

 

Verdere visioenen

In Amos 7:1-9 en in 8 en 9:1-10 is sprake van visoenen van oordeel. Mogelijk waren deze visoenen gegeven voordat Amos naar Betel ging en waren zij zijn roeping.  Aanvankelijk laat God zich verbidden, maar dan is Zijn geduld op.

 

Amos wordt het land uitgegooid

In Amos 7:10-17 lezen we hoe Amasja, de priester van Betel, de koning waarschuwt en Amos het land uitgooit.

Als u in Amos leest waarover God boos is, dan zult u zien dat God onmenselijk gedrag veroordeelt. Wat wij thans oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid noemen had God al oog voor, ook als het ging om heidense volken. Ook onderdrukking van armen  maakt God boos. En als Juda en Israël die zijn wet kennen en zich er niet aan houden dan vallen zij ook onder zijn oordeel. Hij heeft geduld en stuurt waarschuwende profeten, maar ooit is het genoeg. God is niet veranderd. Hij is ook vandaag tegen sociale ongerechtigheid en onmenselijk gedrag.

Daarna zei hij tegen Amos: ‘Ziener, verdwijn! Ga naar Juda en verdien daar je brood, ga daar maar profeteren. 13  Hier in Betel mag je niet langer profeteren, want dit is het heiligdom van de koning, de tempel van het koninkrijk.’

Het antwoord van Amos is duidelijk. Hij is geen broodprofeet.

14  Maar Amos antwoordde Amasja: ‘Ik ben helemaal geen profeet, en ook geen profeten leerling. Ik ben veeboer en vijgenteler. 15  Maar de HEER heeft me van achter mijn schapen vandaan gehaald, en het is de HEER die tegen me heeft gezegd: “Ga naar mijn volk Israël en profeteer daar.”

16  Luister daarom naar de woorden van de HEER. Jij zegt dat ik niet mag profeteren in Israël, geen profeet mag zijn voor Isaaks volk.

De profetie die volgt maakt duidelijk dat het land en de stad in de oorlog ten onder zal gaan, met gevolgen voor Amasja en zijn gezin.

Een positief einde

Het boek eindigt positief met woorden van herstel. Amos 9:11-15. Dit gedeelte wordt aangehaald door Jakobus in Handelingen 15:12-19.

12  Daarop zwegen alle aanwezigen, en men luisterde naar Barnabas en Paulus, die vertelden welke grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen had verricht.

13  Toen ze waren uitgesproken, nam Jakobus het woord. Hij zei: ‘Broeders, luister. 14  Simeon heeft uiteengezet hoe God zelf het plan heeft opgevat om uit de heidenen een volk te vormen dat zijn naam vereert. 15  Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: 16 “Dan keer ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen, uit het puin zal ik het weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen,

17  (17-18) zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle heidenen over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.”

19 Daarom ben ik van mening dat we de heidenen die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen.

 

Zo te zien betrekt Jakobus het herstel van de vervallen hut van David op het leven, sterven en de opstanding van Jezus, zoon van David en Messias. Immers, volgens Amos zullen na dit herstel ook heidenen mogen komen om deel uit te maken van het volk van God.

 

Door de prediking van Paulus en Barnabas en bijgestaan door de Heilige Geest zijn er talloze heidenen tot geloof gekomen, echter zonder de kenmerken van het Jodendom, zoals besnijdenis, eetgewoonten en sabbatviering over te nemen. Jakobus ziet dit komen van de heidenen als vervuld in zijn tijd. Dan is de hut van David daarvoor hersteld en dat moet wel zijn in de komst van Jezus. Wij leven nu in de tijd na Christus’ opstanding en hemelvaart waar wie wil mag komen. Wie komt, gaat verder met een God van genade, maar ook van recht.

Amos laat zien dat God geen doetje is, maar gerechtigheid verlangt.

 

 

Op de kaart

Image result for anbi logo