Artikelindex

De late profeten

De late profeten zijn in de eerste plaats de grote profeten. Dit zijn Jesaja, Jeremia en Ezechiël. Zij heten groot omdat zij lang zijn. Elk boek is een eigen boekrol.

Dan heb je de 12 kleine profeten. Die zijn klein en zijn steeds samen in een boekrol.

In boeken van de vroege profeten komen we profeten tegen. In Koningen horen we van Elia en zijn opvolger Elisa. Elisa kreeg een dubbel deel van de Geest van Elia en hij deed twee keer zo veel wonderen.

De eerste profeet die een eigen boek naliet was Amos.  De reden waarom zijn woorden in een boekrol bewaard zijn gebleven is hoogst waarschijnlijk omdat zijn boodschap van oordeel werd afgewezen door zijn hoorders. Het boek laat zien dat Amos echt namens de HEER sprak toen zijn waarschuwingen uitkwamen en Israël in ballingschap werd weggevoerd door de Assyriërs.

 

Amos, de eerste profeet met een eigen boek

Het boek van Amos begint als volgt:

Hier volgen de woorden en visioenen van Amos, een schapenfokker uit Tekoa. Hij profeteerde over Israël toen Uzzia in Juda regeerde en Jerobeam, de zoon van Joas, koning was in Israël, twee jaar voor de aardbeving. (Amos 1:1).

Wij maken kennis met Amos, die verder omschreven wordt als een ‘schapenfokker uit Tekoa’. Dit plaatsje ligt in Juda, het zuidrijk. Zijn tijd wordt aangeduid door te verwijzen naar de regeringsperioden van de koning van Juda, Uzzia, en Jerobeam (de tweede), de koning van het noordrijk.

Hiermee kan Amos ongeveer geplaatst worden in de geschiedenis, en wel in de  boeken Koningen 1 en 2. Zo’n datering is nogal breed.

Een verwijzing naar een aardbeving zal voor tijdgenoten genoeg zijn geweest. Er waren een aantal mogelijke aardbevingen, maar die bieden geen zekerheid. In ieder geval zijn de woorden van Amos een afzonderlijk boek geworden.

Waarom het dan niet als eerste van de rol van 12 profeten is geworden, is onbekend.

 

Opschriften van kleine en grote profeten

Wat wel duidelijk is dat kleine en grote profeten, net als Amos, doorgaans op dezelfde wijze beginnen. De naam van profeet wordt gevolgd door de koningen van Juda (altijd eerst) en Israël tijdens welke hij profeteerde. Dit betreft de profeten die optraden voor de ballingschap. U kunt dit nagaan door steeds het eerste vers van elk boek te lezen, te beginnen met Jesaja, tot en met Sefanja.

Haggaï en Zacharia verwijzen naar Perzische koningen, te beginnen met Darius I (520 voor Christus). Hiermee kun je deze boeken nauwkeurig plaatsen in de geschiedenis,  in de Griekse geschiedkundige Herodotus en ook in de Bijbelboeken Ezra en Nehemia.  Deze gaan over de tijd na de ballingschap en kunnen gedateerd worden aan de hand van de Perzische koningen. Een beetje studiebijbel of de Willibrord geeft de jaartallen eronder in onze jaartelling, voor Christus.

Een aantal boeken begint niet met een verwijzing naar regerende koningen. Dezelfde boeken hebben ook in de verdere tekst geen koningen genoemd. Hiertoe behoren Nahum, die voorspelde de verovering van Ninevé door de Meden en Perzen die toen bondgenoten waren van de Babyloniërs. Ook de boeken Maleachi en Joel, van na de ballingschap noemen geen koningen. Het boek Obadja is geschreven na de val van Jeruzalem in 586, tegen de Edomieten die Judese vluchtelingen te slaaf maakten. Edomieten waren nakomelingen van Ezau. Ondanks de familieband waren zij in en na de ballingschap vijanden van de Joden.

De priester-profeet Ezechiël is bijzonder. Hij was in 597 voor Christus uit Jeruzalem weggevoerd door de Babyloniërs, nog voordat hij in de tempel dienst kon doen. Hier volgt het begin van zijn boek:

Op de vijfde dag van de vierde maand in het dertigste jaar, toen ik te midden van de ballingen bij het Kebarkanaal woonde, opende zich de hemel en kreeg ik een visioen van God.

(2-3) (Op de vijfde dag van die maand, en wel in het vijfde jaar van koning Jojachins ballingschap, richtte de HEER zich tot de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land van de Chaldeeën, bij het Kebarkanaal. Daar werd hij door de hand van de HEER gegrepen.)

Het “dertigste jaar” waarnaar Ezechiël verwijst is zijn leeftijd. Dan mocht hij de tempeldienst doen. Maar dat kan hij niet want hij is niet in Jeruzalem

Het tweede opmerkelijke is dat de verdere datering is aan de hand van de jaren in ballingschap van koning Jojachin.

Ofschoon Jojachin in 597 voor Christus in ballingschap ging (2Kon.24:8-17)  bleef hij de officiële koning van Juda, als zodanig erkend door de Babyloniërs en Ezechiël.  Zedekia, zijn oom, wordt “koning” genoemd omdat hij de taken uitvoerde.

De oudheid kende meer manieren om jaren te tellen, vaak door een vast beginpunt te nemen. De Seleucidische heersers dateerden vanaf het begin van hun koning zijn. 1 Makkabeeën (apocrief) neemt dit over.

Dateren vanaf de stichting van Rome  in 753 voor Christus, komt niet in de Bijbel voor, maar was gebruikelijk tot ver in de Middeleeuwen.

De boeken van de grote en kleine profeten zijn bewaard gebleven in synagoge en kerk. Zij bieden historische informatie en van het lezen kun je genieten. Toch is dit niet waarom ze bewaard zijn. Als Woord van God laten zij zien dat Gods waarschuwingen uit zijn gekomen. Vanwege wat zij ons laten zien hoe God is en hoe Hij handelt, hebben deze boeken als deel van de hele Bijbel hun waarde behouden, nu en altijd.

 

 

Op de kaart