Studiekatern De Bijbel, inleiding en overzicht

Door John L.Karsten

Inleiding

Er volgt eerst een korte inleiding over enige Nederlandstalige Bijbels. Afzonderlijk volgt een stuk over tekstuitgaven.

Enige Nederlandse Bijbels

Het Oude Testament, het eerste deel van de Bijbel, is oorspronkelijk geschreven in het Hebreeuws en enige hoofdstukken in het Aramees. Het Nieuwe Testament is geschreven in het Grieks, toen veel gesproken als handelstaal in de landen rond de Middellandse zee. De hele Bijbel is vaak vertaald. In wat volgt sta ik stil bij enige Nederlandse vertalingen en hoe zij vertaald zijn.  Op internet zijn Bijbelvertalingen te vinden op: www.debijbel.nl

  1. Staten-Vertaling (1637)

Deze protestantse  bijbel uit 1637 was tot halverwege de vorige eeuw de  meest gebruikte vertaling. De vertalers hebben de woorden en zinnen in de oorspronkelijke talen overgezet in wat toen gewoon Nederlands was [Aanvulling: De Statenvertaling heeft vaak dezelfde woorden als de eerdere Deux-Aesbijbel , zie D.J. de Kooter, De Statenvertaling een “nieuwe overzetting”? in Met andere woorden, 37 / 1 mei 2018, pp. 24-29).  Eerdere nummers van Met andere woorden zijn digitaal te vinden op de website www.bijbelgenootschap.nl/maw

De eerste uitgaven hadden uitgebreide aantekeningen en ook de zogenaamde apocriefen waren mee vertaald. In latere jaren is de schrijfwijze van woorden gemoderniseerd. Toch is  de vertaling voor gewone lezers nu  moeilijk te lezen. Deze vertaling was mijn (JK) tweede Bijbel, na de Engelse King James Version. Toen ik (in 1961)  al lezend in Leviticus aankwam, met zijn offers van vaarzen (dat zijn eenjarige kalveren) kreeg ik gelukkig de NBG 1951.

  1. Bijbel Vertaling 1951. NBG 51

Deze vertaling is wellicht het meest bekend onder de generatie geboren na de oorlog. Vaak wordt  het “de nieuwe vertaling” genoemd, ter onderscheiding van de oude, de Statenvertaling.  De vertaling was gebruikelijk in Protestantse kerken en gemeenten. Gemaakt door oudere hoogleraren was het Nederlands eigenlijk nog vooroorlogs. De vertaling was gebaseerd op de wetenschappelijke uitgaven van de oorspronkelijke talen. Toch was het ook een voortzetting van de Statenvertaling. Dat is vooral daaraan te zien dat, waar er in het huidige Griekse testament woorden of gedeelten ontbreken, zij wel in de NBG 51 staan, en wel tussen [vierkante haakjes].

  1. Willibrordvertaling (1995)

Dit is een Rooms-katholieke vertaling, die echter niet is goedgekeurd door Rome om in de viering (of mis) gelezen te worden. Er is strikt genomen niets specifiek Rooms aan deze vertaling. Daarom zijn zeer behoudende katholieken er niet over te spreken. De tekst in de duurdere uitgaven gaat gepaard met inleidingen, aantekeningen en tekstverwijzingen die uiterst nuttig zijn. Zo worden o.a. personen en plaatsen uitgelegd.

  1. Groot Nieuws Bijbel (1983)

Deze vertaling uit 1983 was niet bedoeld voor kerk en kansel maar voor mensen die het ouderwetse  Nederlands van de NBG 1951 niet konden volgen. De ondertitel was dan ook “een vertaling in omgangstaal”.  Aan deze vertaling lagen nieuwe inzichten ten grondslag, opgedaan door vertalers die werkten in talen die helemaal anders waren dan Grieks, Hebreeuws en westerse talen.  De nieuwe werkwijze was als volgt. De grondtalen werden omgezet (aanvankelijk in Engels) in kernzinnen, met verbindingswoorden. Dan werden de kernzinnen in begrijpelijk Nederlands omgezet. Daarnaast werden begrippen geanalyseerd en, zo nodig, vereenvoudigd. Zo is het woord “schaap” in landen zonder schapen vertaald als ”dier dat op een lama lijkt”. Deze vertaling was een gezamenlijke uitgave van het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting. De uitgave is herzien in 1996. Daarbij is de Nederlandse spelling aangepast aan de nieuwe regels.  Deze uitgave is in de zondagschool van onze gemeente De Oase gebruikt tot de Bijbel in gewone taal uitkwam in 2014.

  1. Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) 2004

Het idee voor een nieuwe Bijbelvertaling voor de kerken kwam van het Nederlands Bijbelgenootschap. Ik (JK) was in de vergadering van de Raad van Contact en Overleg inzake de Bijbel, een overlegorgaan van bijbelproducenten en bijbelgebruikers,  dat niet meer bestaat. In Engeland was in 1970 een nieuwe vertaling verschenen, de “New English Bible”, inmiddels in 1989 herzien en uitgegeven als de “Revised English Bible”. Het nieuwe van deze vertaling was dat het geen voortzetting was van de vertaaltraditie die teruggaat tot William Tyndale en die in de King James Versie en diens opvolgers zoals de Revised Version en de Revised Standard Version, vervat is.  Zo is de Nieuwe Bijbelvertaling niet een herziening van de Statenvertaling. De vertaling is literair en richt zich op de geoefende Nederlands lezer. Dat is ongeveer 40% van de Nederlanders. Er is vertaald in koppels , met steeds een bijbeltaalkenner en een Neerlandicus. Het lijkt dat naarmate geleerden beter worden in Hebreeuws en Grieks zij minder oog hebben voor wat goed en verstaanbaar Nederlands is. Daarvoor zorgen is de taak van de Neerlandicus.  Daarenboven waren er uit kerken en synagogen supervisoren, die commentaar gaven op de concepten. Ik had het voorrecht om gedurende het hele traject, dit 13 jaar te mogen doen. Belangrijk bij het vertalen is het onderscheid tussen taalkenmerken en tekstkenmerken. Taalkenmerken zijn taaleigen en moeten niet vertaald worden, tekstkenmerken wel. Hierin is een verschil te zien met de Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling, waar vaak taalkenmerken wel in het Nederlands terecht komen.  Er is 13 jaar aan de NBV vertaling gewerkt en thans wordt aan een herziening gedacht. [NBV21 komt in september 2021 uit]. Deze vertaling is de kanselbijbel in de PKN en vele andere kerken. In 2016 is deze vertaling gekozen tot boek van het jaar.

  1. Bijbel in gewone taal (BGT) 2014

In zeven jaar tijds is deze vertaling gemaakt. Het is een echte vertaling uit de grondtalen in “gewoon Nederlands”. Wat is gewoon Nederlands? Kort gezegd, bekende woorden en  eenvoudige zinsbouw zonder hele lange zinnen. Gewone woorden zijn woorden die te vinden zijn in een lijst die aangeeft welke woorden bijna alle Nederlands sprekenden zullen kennen. In de vertaling zijn alleen die woorden gebruikt, behalve  als het niet anders kan. Een voorbeeld. In Lucas 7:2 is sprake van een honderdman (Statenvertaling), centurio (NBV), Romeins officier (BGT).  Welke weergave begrijpt u onmiddellijk?

Dan zijn er afspraken over zinsbouw, steeds niet meer dan één bijzin. Immers, alleen maar enkelvoudige zinnen is eentonig, maar zinnen met bijzinnen van allerlei soort zijn niet voor alle lezers goed te volgen. Tot slot wordt beeldspraak zo mogelijk concreet gemaakt.  Een voorbeeld, Psalm 23:1 NBG 51 “De HEER is mijn herder, mij ontbreekt niets”. BGT “De Heer zorgt voor mij, zoals een herder voor zijn schapen zorgt”. Evenals bij de NBV is voor deze vertaling gewerkt in tweetallen, met een vertaler en een Neerlandicus.

Er zijn al een aantal uitgaven, bijvoorbeeld de Samenleesbijbel. Een predikant zei over deze vertaling  dat hij na de schriftlezing minder uit te leggen had. Er is inmiddels een boekje verschenen van de vertalers met als titel: Een Bijbel zonder ark . Hierin worden vertaalkeuzes met humor en leuke illustraties toegelicht.

(Deze vertaling is in het Nieuwe Testament gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke uitgave van het Griekse Nieuwe Testament, die aangeduid wordt als Nestle-Aland 28 editie, afgekort N-A 28)

  1. Herziene statenvertaling (2010)

De Herziene Statenvertaling wil geen nieuwe vertaling zijn, doch een hertaling en herziening van de Statenvertaling van 1637. Daartoe is uiteraard de spelling bijgewerkt en onbekende en misleidende woorden vervangen. Er is zo veel mogelijk woord voor woord vertaald, terwijl aanvullingen cursief zijn gedrukt. De Godsnaam (YHWH) is steeds als HEERE / Heere weergeven. Wat mij opvalt is dat ondanks de nadruk op woord voor woord de vertalers in het Hebreeuws toch nieuwe inzichten gebruiken. Eerste voorbeeld:  in de oude Statenvertaling komen wij talloze malen het woord “zeggende” tegen, waarna de directe rede (d.w.z. wat iemand zegt) volgt (o.a. Deut. 9:13). Dit woord wordt weggelaten en vervangen door dubbele punt.  Een tweede voorbeeld van nieuw inzicht  is Zacharia 8:3 in de NBG51 nog “berg van zijn heiligheid” terecht vertaald als “de heilige berg”. De namen in deze bijbel volgen niet de afspraken gemaakt tussen de Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke bijbelstichting, waardoor de uitgaven van beide dezelfde schrijfwijzen krijgen. Opvallend is wel dat deze vertaling, net als de meeste recente vertalingen proza in twee kolommen weergeven en dichterlijke stukken zonder kolommen.

Wij komen aan bij wat ik als een ernstige nalatigheid beschouw. De vertalers blijven bij de vorm van de Griekse tekst welke in 1637 ten grondslag lag aan de Statenvertaling. Daarmee wijzen zij 500 jaar tekstonderzoek met steeds meer gegevens en nieuwe inzichten af. (Zie het blad Met andere woorden, [16], 3 & 4 Themanummer De bronteksten van de Bijbel.) Wat in de NBG51 tussen vierkante haakjes staat, staat in deze vertaling weer er helemaal in, en waar recentere vertalingen gebaseerd zijn op de meest recente resultaten van onderzoek naar de tekst blijft deze vertaling bij een gedrukte Griekse tekst die aantoonbaar  minder goed is dan wat wij nu hebben.

Een voorbeeld. In Openbaring 22:19 vinden we in de Herziene Statenvertaling: “En als iemand afdoet van de woorden van het boek van deze profetie, zal God zijn deel afdoen van het boek des levens, en van de heilige stad, van de dingen die in dit boek geschreven zijn.” Het gaat hier om de woorden “boek des levens”. Wat is er mis? Het hele Nieuwe Testament is oorspronkelijk in de Griekse taal geschreven. De oorspronkelijke handschriften zijn in het Grieks steeds overgeschreven, en er zijn na verloop van tijd vertalingen gemaakt. Er is geen enkel Grieks handschrift dat de weergave “boek (des levens)” heeft. Alle Griekse handschriften hebben “boom (des levens)”.  Waar komt  het foutieve “boek des levens” vandaan? In het kort, Erasmus werd gevraagd een uitgave van het hele Nieuwe testament in het Grieks, met daarnaast een Latijnse vertaling,  te verzorgen voor de drukpers. Deze uitgave was weliswaar de tweede uitgave van het Griekse testament dat gedrukt werd, maar toch de eerste die op de markt kwam in 1516.  Het was een groot succes, ofschoon er vele drukfouten in zaten. Erasmus had maar een paar Griekse handschriften tot zijn beschikking. Niet één daarvan had het hele Nieuwe testament.  Zijn ene handschrift met het boek Openbaring was in de twaalfde eeuw gemaakt. De bladzijde met de  laatste 6 verzen van het boek Openbaring was verloren gegaan in dit handschrift. Dat was geen probleem voor Erasmus. Die vertaalde gewoon de laatste 6 verzen, waaronder vers 19, vanuit het Latijn naar het  Grieks. In een aantal late handschriften van de Bijbel in het Latijn, de Vulgaat genoemd, was een fout ingeslopen. In plaats van “ligno”/boom stond er ”libro”/boek. Deze fout is blijven staan in de daarop volgende uitgaven, die de basis waren voor de oude Staten vertaling en de King James Version. Dit is een voorbeeld waarin de Herziene Statenvertaling  tegen beter weten in, n.l. tegen alle Griekse handschriften, een fout in de Statenvertaling handhaaft.

De HSV blijft in de brieven van hert NT de aanspreekvorm “adelfoi” vertalen met “broeders”. Het Griekse woord is grammaticaal mannelijk en meervoud. Echter, er is thans overvloedig bewijs dat dit woord in deze vorm door Grieks sprekenden gebruikt werd als aanspreekvorm voor een gemengde groep met mannen en vrouwen. Zie de lexicon van Bauer, Arndt, Gingrich, Danker “adelfos”. Recente vertalingen vertalen terecht met “broeders en zusters”, want in het Nederlands zijn “broeders” uitsluitend mannen.  HSV handhaaft een achterhaalde vertaling door de uitdrukking half te vertalen. Daarbij suggereren zij dat alleen mannen aangesproken werden.

Staan we stil bij Rom. 16:7 HSV  “Groet Andronicus en Junias, mijn familieleden en mijn medegevangenen, die in aanzien zijn bij de apostelen, die al eerder dan ik in Christus waren”. Het gaat om de naam “Junias”. Recente vertalingen (NBV / NBV21, BGT, maar ook de eeuwenoude Engelse King James Version hebben hier “Junia” (dus zonder “s”). Wat is het verschil en wat is het meest aannemelijk?  Eerst het verschil. “Junias” (met s uitgang) is grammaticaal mannelijk en zou dus betekenen dat het hier om een man gaat. (vergelijk in Rom. 16:8 HSV Groet Amplias, mijn geliefde broeder in de Heere”. “Amplias” is grammaticaal mannelijk (want eindigend in de nominatief op “s”). Vandaar het cursief toegevoegde broeder.  Dit woord staat niet in de Griekse grondtekst (en is daarom cursief gedrukt) maar is nodig in het Nederlands). “Junia” (eindigend “a” in de nominatief) is echter vrouwelijk en wordt gebruikt om een vrouwspersoon aan te duiden. Wat is juist?  Er is een probleem. In de Griekse tekst is de naam weergegeven in verbuiging en zonder accenten. Voor het Nederlands en Engels moet het teruggebracht worden tot de nominatieve vorm (woordenboekvorm). In theorie kan dit zijn “as” (mannelijk) of “a” vrouwelijk. Welke is juist? De naam ” Junias”  komt nergens anders voor. De naam “Junia” kwam niet alleen voor maar kwam veel voor. (Onze maand ” Juni” komt hiervan). Tot de elfde eeuw waren Griekssprekende kerkvaders het er over eens dat dit Junia was en een vrouw.  Pas toen had iemand er een probleem mee dat er een vrouw was die tot de apostelen werd gerekend.  Wij hebben al genoemd dat de oude King James Version ook al Junia had. De NA 27 en 28 accentueren het woord als vrouwelijk, in navolging van de oudste accentuatie te vinden in handschriften van Romeinen. Zie E.J. Epp, Junia.The First Woman Apostle. Minneapolis: Fortress, 2015.

Er zijn nog vele andere plaatsen waar de HSV zonder enige waarschuwing aantoonbaar  achterhaalde tekstkeuzes heeft. Dit komt omdat zij simpelweg de Statenvertaling volgen.

Er is een studiebijbeluitgave van de HSV. De inleidingen en aantekeningen zijn een vertaling van een Amerikaanse uitgave, waarbij de tekst van de English Standard Version (ESV) is gebruikt. Deze uitgave is een herziening van de RSV, die een herziening is van de RV, die een herziening is van de King James Version. De ESV is gebaseerd op de NA27, omdat de NA28 nog niet uit was. Bespreking van tekstvarianten die eigen zijn aan de HSV komt niet voor.

 Slotvraag: welke vertaling heeft u en leest u? Een gemeentelid vertrouwde mij toe dat zij altijd eerst in De Bijbel in gewone taal leest, en dan hetzelfde stuk in de Nieuwe Bijbelvertaling. Een prima idee. In september 2021 is de NBCV21 uitgekomen. Die verdient de voorkeur.

  1.  

 

 


Alfabet en Talen

Noanna, mijn kleindochter van zes, leert lezen. Elke dag heeft zij een nieuwe letter van het alfabet die zij kan lezen, uitspreken en schrijven.  Zij leert natuurlijk Nederlands lezen, met woorden geschreven met de letters van het alfabet.  Dit zal niemand verbazen.

Als wij naar de Bijbel kijken, dan zijn er drie verbazingwekkende zaken, die wij moderne mensen meestal niet beseffen. Wat zijn die zaken? In het kort, (1)  het Oude Testament is oorspronkelijk (en nu nog) geschreven met de letters van een alfabet, en niet in spijkerschrift. Overigens oorspronkelijk zonder dat alle klinkers werden aangeven. Enige gedeelten waaronder Daniel 4 t/m 7 zijn  in het Aramees.   (2) Het Oude Testament is geschreven in de Hebreeuwse taal, en niet in het oude Akkadisch dat honderden jaren lang de taal van de diplomatie was.  (3)  Het Nieuwe Testament is geschreven in de Griekse taal gangbaar ten tijde van Jezus, en niet in Aramees of Hebreeuws.

 

Spijkerschrift en alfabet                                                                                       

Vanaf ongeveer 3300 voor Christus kwamen er met de opkomst van landbouw aan de rivieren de Eufraat en de Tigrus in wat nu Irak is, grote steden, zoals Babel. Daar ontstond schrift, en wel spijkerschrift. Dit was een systeem van tekens in klei gedrukt waarmee zaken en getallen aangeduid werden. De tekencombinaties konden voor hele woorden staan of voor lettergrepen. Er waren zo’n duizend tekens.  Alleen een kleine elite kon die veelheid aan tekens lezen. Duizenden jaren lang was spijkerschrift het middel om internationaal te communiceren.

Het oudste voorbeeld van alfabetgebruik gebruikt komt uit de Sinaï woestijn, dicht bij oude mijnen, die door de Egyptenaren waren gebruikt. Die woorden dateren van rond 1500 voor Christus. In de plaats Oegarit is alfabet in spijkerschrifttekens gevonden van 1300 voor Christus.

In 1100 voor Christus hebben de Feniciërs een alfabet met 22 letters. Dat waren alleen de medeklinkers. Dit alfabet is de basis van het Hebreeuwse alfabet, maar ook van de Griekse, Romeinse en dus ook de westerse alfabetten. In 1100 voor Christus hebben de Feniciërs een alfabet met 22 letters. Dat waren alleen de medeklinkers. Dit alfabet is de basis van het Hebreeuwse alfabet, maar ook van de Griekse, Romeinse en dus ook de westerse alfabetten. De Feniciërs waren zeelui en handelaren. Zij hebben steden gesticht in Noord Afrika, zoals Carthago. Alfabetschrift was gemakkelijk te leren en te gebruiken.

Toch bleef spijkerschrift de norm voor internationale politiek.

Romeinse en dus ook de westerse alfabetten. In 1100 voor Christus hebben de Feniciërs een alfabet met 22 letters. Dat waren alleen de medeklinkers. Dit alfabet is de basis van het Hebreeuwse alfabet, maar ook van de Griekse, Romeinse en dus ook de westerse alfabetten. De Feniciërs waren zeelui en handelaren. Zij hebben steden gesticht in Noord Afrika, zoals Carthago. Alfabetschrift was gemakkelijk te leren en te gebruiken.

Het Oude Testament is geschreven in alfabetschrift. Daarmee was het gemakkelijker  te lezen. Het was kennelijk Gods bedoeling dat de Bijbel gelezen kon worden door zo veel mogelijk mensen en niet slechts een kleine elite. Hieronder is Zefanja 3:8 in Hebreeuwse letters, zonder klinkers, te lezen van links naar rechts.

8 לכן חכו־לי נאם־יהוה ליום קומי לעד כי משפטי לאסף גוים לקבצי ממלכות לשפך עליהם זעמי כל חרון אפי כי באש קנאתי תאכל כל־הארץ׃

 (Zeph. 3:8 UWTT)

En nu met klinkers en accenten

8 לָכֵ֤ן חַכּוּ־לִי֙ נְאֻם־יְהוָ֔ה לְי֖וֹם קוּמִ֣י לְעַ֑ד כִּ֣י מִשְׁפָּטִי֩ לֶאֱסֹ֙ף גּוֹיִ֜ם לְקָבְצִ֣י מַמְלָכ֗וֹת לִשְׁפֹּ֙ךְ עֲלֵיהֶ֤ם זַעְמִי֙ כֹּ֚ל חֲר֣וֹן אַפִּ֔י כִּ֚י בְּאֵ֣שׁ קִנְאָתִ֔י תֵּאָכֵ֖ל כָּל־הָאָֽרֶץ׃

 

 (Zeph. 3:8 WTT)

Hebreeuwse, Griekse en Romeinse letters kunnen ook als cijfers gebruikt worden. De letters hebben een bepaalde getalswaarde (bijvoorbeeld a=1; b=2). Echter (en dit is belangrijk!!) in de tekst van de Bijbel worden getallen echter altijd voluit geschreven, dus niet 2 maar twee. 

Dat geldt ook voor het getal van het beest, zeshonderdzesenzestig in Opbenbaring 13:18. De getalswaarde van 666 is erg laag voor een naam in het Grieks, want dan tellen de klinkers mee.

De naam “Nero caesar” geschreven in Hebreeuws telt wel 666. Waarschijnlijk wisten de eerste lezers al dat Nero, de eerste vervolger van de kerk, hiermee bedoeld was. (Tijdens de Tweede wereldoorlog was de Duitser Seyss-Inquart Rijkscommissaris in Nederland. Hij werd destijds door Nederlanders vaak aangeduid als 6 ¼).

Ofschoon Nero in 66 zelfmoord pleegde, was er daarna een wijdverspreide gedachte dat hij niet dood was. Hij was naar de Parten gegaan en zou terugkomen met een geweldig leger. In de later toegevoegde kantlijnaantekeningen van de Hebreeuwse Bijbel worden wel letters als cijfers gebruikt. Dan staat er een stip op.

 


Geen Akkadisch maar Hebreeuws

Dat het Oude Testament geschreven is in het Hebreeuws lijkt vanzelfsprekend. Immers, dit is toch de taal van het Joodse volk? Ja, maar de taal zelf lijkt het meeste op de talen die al in het land Palestina gesproken werden voordat de Israëlieten er kwamen. Jes.19:18 spreekt van de “taal van Kanaän” en dit is Hebreeuws. Er zijn veel meer spijkerschriftoverblijfselen in het land Israël gevonden dan overblijfselen in Hebreeuws.

De tekstvondsten in Hebreeuws uit het oude Israël zijn besproken door K.A.D. Smelink, Neem een boekrol en schrijf. Boekencentrum Zoetermeer, 2006.

Het Oude Testament is dus geschreven in de volkstaal van Israël, en niet in de internationale taal van de elites. Historici zullen erop wijzen dat andere staten die Israël omringden ook gebruik maakten van alfabet en eigen taal om de eigen identiteit te benadrukken. Dat is waar. Maar nog belangrijker is dat God wil dat Zijn Woord verstaan wordt.

 

Het Nieuwe Testament is in het Grieks geschreven

Eeuwen lang waren de Grieken al zeevaarders en handelaren. Grieken dienden zelfs in het leger van Nebukadnezar. Zij hebben steden gesticht in Sicilië en Italië.  Zij hebben de Griekse taal enigszins vereenvoudigd. Dit werd echt de taal van de landen rondom de  Middellandse zee nadat Filips II, Koning van Macedonië, Griekenland veroverde. Na zijn dood heeft zijn zoon, Alexander de Grote het Perzische rijk veroverd. Grieks was de gemeenschappelijke taal in zijn leger. Ook in de eeuwen na zijn dood bleef Grieks de belangrijkste taal.

Het was zo belangrijk dat rond 300 voor Christus de eerste vijf boeken van het Oude Testament vanuit het Hebreeuws in het Grieks werden vertaald. De overige boeken volgden later. Die vertaling heette de vertaling van de Zeventig (afgekort LXX, hetgeen 70 is in Romeinse letters).

Het is mogelijk dat Jezus Grieks kende. Hij zal ook het Oude Testament in het Hebreeuws hebben gekend. Toch was zijn moedertaal Aramees, de taal die vanaf de Babylonische ballingschap het meest gebruikelijk was onder Joden. Zo noemt Jezus God “Abba “, hetgeen vader is in Aramees. Er zijn zelfs vertalingen van Oud Testamentische boeken in het Aramees, die Targums heten. Toch zijn alle boeken in het Nieuwe Testament in het Grieks geschreven. Daarmee zijn de gedachten toegankelijk voor de vele Griekssprekenden rond het Middellandse zeegebied.

 

Conclusie

Islamieten stellen dat de Koran eigenlijk niet vertaald kan worden. Hij kan alleen naverteld worden. De Bijbel is anders, die kan en moet vertaald worden in alle talen. God wil dat zijn Woord bekend en begrepen zal worden door zo veel mogelijk mensen. Daarom is het Oude Testament in alfabetschrift en in het Hebreeuws. Daarom is het Oude Testament in het Grieks vertaald.  Daarom is het Nieuwe Testament in het Grieks geschreven. Daarom is de Bijbel ook voor Nederlanders beschikbaar in een aantal vertalingen in het Nederlands.

 


Bijbellezen vanuit twee “horizonnen” en drie “werelden”

De Bijbel is voor ons geschreven en bewaard gebleven. De Bijbel is echter niet tot ons gericht. Het Oude Testament is gericht tot Israël, het Joodse volk. De brieven van het Nieuwe Testament zijn meestal gericht tot gemeenten, die met name worden genoemd, zoals Rome. Het laatste Bijbelboek, Openbaring, is als ware het een brief gericht tot zeven met namen genoemde gemeenten.  De Bijbel is dus niet gericht tot ons. Toch is zij voor ons geschreven. De Bijbelboeken zijn bewaard, zowel het Oude Testament als het Nieuwe Testament. De hele Bijbel is van nut voor ons, want het is het Woord van God. Toch, om de Bijbel niet verkeerd te begrijpen moeten we aanvaarden dat wij meelezers zijn.

Hier volgen enige gedachten over horizonnen en werelden, die ons kunnen helpen bij het verstaan van de Bijbel.

 

Twee horizonnen

Als kind heb ik vier lange zeereizen gemaakt. De eerste sla ik over, want toen was ik anderhalf jaar oud. De overige reizen heb ik wel bewust meegemaakt. Midden op zee zie je aan alle kanten alleen maar zee en de horizon. Het schip beweegt, maar zolang er alleen maar zee en lucht is, verandert er zo te zien niets. Pas als er land is zicht is, verandert het uitzicht.

Deze gegevens lijken op Bijbellezen, want de Bijbel heeft zijn eigen horizon terwijl ik (de lezer) mijn voorkennis en verwachtingen heb. Wat ik al weet en wat ik verwacht neem ik mee als ik de Bijbel lees. De Bijbel is echter niet geschreven om aan al mijn verwachtingen te voldoen. Ik zal al lezend door wat ik in de Bijbel lees oude kennis moeten vervangen door nieuwe  kennis en zal ook mijn verwachtingen moeten veranderen.

Door te lezen in de Bijbel en door te luisteren naar de Bijbel als die in diensten wordt voorgelezen, behoor ik te veranderen. Als ik begin bij het begin door vanaf Genesis 1 te lezen, dan vind ik geen moderne theorieën over hoe het heelal zou zijn ontstaan. Ik vind wel door wie het heelal is ontstaan.

De Bijbel begint met God de Schepper. Hij ordent ruimte en tijd, zodat de aarde bewoonbaar is voor mensen. God wil bij ons mensen wonen.

Eigenlijk zijn er dus twee horizonnen als wij de Bijbel lezen: een horizon van de Bijbel zelf en een horizon van de lezer. Dit kan verhelderd worden als wij kijken naar de drie werelden waarmee wij te maken krijgen als wij de Bijbel lezen.

 

Drie werelden

De eerste wereld is die van de tekst van de Bijbel.

Ongeacht de taal of vertaling ontmoeten we een Bijbel als een boek. Daarin staan de Bijbelboeken in volgorde. Elk Bijbelboek kan vanuit zichzelf begrepen worden, als wij maar beginnen bij het begin van het boek en doorlezen tot het einde.

Net als elk ander boek kunnen we de Bijbel als volgt lezen. De eerste keer om te zien wat er in staat. Dan weten we al lezend steeds meer, want wat we gelezen hebben blijft in ons hoofd als voorkennis. Een tweede lezing probeert na te gaan hoe de verhalen en andere gedeelten opgebouwd zijn en werken. Bij een derde lezing vragen we ons af wat wij te geloven hebben en wat we te doen hebben.

Zo kunnen we elk boek al lezend recht doen.

Er zijn echter wel wat problemen als we de bijbel zo lezen. Immers, de Bijbel is niet  van Genesis tot en met Openbaring één verhaal.

Zo staan de Psalmen en de boeken van de profeten weliswaar achter de historische boeken (1 en 2 Koningen en 1 en 2 Kronieken) maar vallen zij toch binnen de tijd van de historische boeken.

Dit probleem kunnen we als volgt ondervangen. Als we dagelijks 4 hoofdstukken willen lezen, dan kunnen we beginnen met Genesis 1, Ezra 1, Matteüs 1 en Romeinen 1. Elke dag gaan we dan een hoofdstuk verder in elk boek.

De wereld van de Bijbel is wat we al lezend vanuit de woorden, zinnen en grotere gedeelten begrijpen.

Zo komen we in wat de bekende theoloog Karl Barth noemde “de wereld van de Bijbel”. De Bijbel heeft immers alleen nut als we deze lezen.

 

De tweede wereld is die waarvan ik zelf het middelpunt ben.

Mijn kennis, ervaring, vragen en verwachtingen zijn er ook. Het maakt nogal verschil of ik de Bijbel lees terwijl ik geloof in Jezus, en of ik kennis heb van de geschiedenis van Oud Israël en het Midden Oosten. Mijn kennis van het Nederlands speelt ook een rol. Terwijl de een niets liever doet dan romans lezen en uit te pluizen heeft de ander moeite met korte zinnen.

In mijn wereld is een tafel meestal iets met vier poten en een tafelblad en vaak is hij van hout gemaakt. Wat betekent tafel dan Psalm 69:23? De woorden zijn: “Laat hun tafel hun valstrik worden.”

De oplossing is als volgt. In oud Israël hadden zij geen tafels zoals wij die hebben. Pas met de komst van de Grieken werden kleine bijzettafels gebruikelijk bij de meer welgestelde mensen. Een tafel was iets waarop eten uitgespreid werd. Doorgaans een schapenvacht, die met de haren naar beneden werd gelegd. Daarop kon eten voor een groep uitgespreid worden. Zo’n schapenvacht kon letterlijk tot een strik worden gemaakt.

Hier in Psalm 69:23 is uiteraard sprake van beeldspraak. Er wordt dus gezegd:

laat God wat hen gewoonlijk tot leven strekt nu laten bijdragen tot hun ondergang.

Belangrijk is te beseffen dat we

in de  21ste  eeuw leven, en niet in de 1ste.

De Bijbel heeft ook niet het antwoord op alle vragen die wij bedenken.

 

Er is nog een derde wereld. Dat is de wereld waarin de Bijbelse gebeurtenissen hebben plaats gevonden en zijn doorgegeven en opgeschreven.

Dan hebben we het over een kleine 2000 jaar. In die tijd zijn er rijken gekomen en gegaan in het Midden Oosten. Geschiedenis, archeologie en aardrijkskunde leveren hier gegevens.

Eén leven is te kort om alles te kennen. Daarbij komt dat onze kennis dagelijks toeneemt. Er zijn nu meer geleerden die onderzoek doen naar en schrijven over de Bijbel en wat daarmee samenhangt dan ooit te voren. Dit kan ontmoedigend zijn, maar dat hoeft echter niet. Veel in de Bijbel is begrijpelijk, als we tenminste het hele boek lezen.

Er zijn ook nuttige hulpmiddelen, namelijk een bijbels handboek, atlas, Bijbels met aantekeningen (Willibrord 95). De drie werelden werken op elkaar in. Naarmate ik de Bijbel lees besef ik wat ik niet weet over de wereld achter de Bijbel en besef ik wat voor antwoorden de Bijbel wel heeft voor in mijn wereld. Dan besef ik ook waar het in de Bijbel om gaat, namelijk God en mensen.

Hier volgt een voorbeeld van wat de Bijbel belangrijk vindt en wat geleerden (Israëlische generaals) ermee kunnen doen.

In Rechters 4 en 5 vinden we het verhaal van Barak en Debora. Israël wordt onderdrukt door Sisera, die strijdwagens heeft. Kort gezegd, Barak stelt zich op met zijn mannen op de berg Tabor. Sisera komt met zijn strijdwagens, Barak kan niet van de berg af, maar Sisera kan de berg niet op. Dan komt er een regenbui, de beek Kison overstroomt en de vlakte wordt een  modderpoel. Dan komt Barak en zijn licht bewapende manen de vijand afmaken. Israëli generaals leggen de nadruk op de regenval. De Bijbel legt de nadruk op God, die het deed regenen, en zo het volk de overwinning bezorgde.

 


Tot slot

Bidden is ook nodig. De Heilige Geest beantwoordt niet onze wetenschappelijke vragen, maar past de Bijbel wel toe in ons leven.

 

 

Poëzie in het Oude Testament

Gesproken en geschreven taal kunnen proza of poëzie zijn.  Wat is het verschil? Poëzie levert een gedicht op. Een gedicht is, min of meer, een geheel van betekenisvolle klanken die getalsmatig georganiseerd zijn.

Wij kennen gedichten vooral in het Sinterklaasfeest, waarbij gedichten rijmend zijn. Veel liedjesteksten zijn ook gedichten, maar niet allemaal erg goed. Hier volgt een voorbeeld van een Nederlands gedicht.

Op Poot

Hier ligt Poot

Hij is dood

Dit gedicht is kort, drie regels met veel herhaling. Als je het eenmaal hebt gehoord, dan vergeet je het niet. Dat is ook een van de redenen voor de dichtvorm, je onthoudt het beter. Daarnaast pakt het de aandacht en kan het te denken geven.

Wie echt wil leren de gedichten in het Oude Testament al lezend te waarderen en te begrijpen kan terecht bij Jan Fokkelman,  Dichtkunst in de Bijbel, Zoetermeer: Meinema, 2000.

 

Het Oude Testament en gedichten

Het Oude Testament kent vele gedichten. Die herken je in de NBV daaraan dat de regels niet in twee kolommen staan, maar in één. Het boek Job is wat de directe rede, d.w.z. wat God, of mensen zeggen, in dichtvorm. Het verhaal zelf is in proza (dat is de verhalende vorm). Het boek Psalmen is ook een verzameling gedichten, behalve de opschriften, die proza zijn. Spreuken en Hooglied zijn ook dichterlijk, evenals veel stukken in de profeten. Het boek Klaagliederen is een verzameling van 5 gedichten. Elk van de vijf hoofdstukken is een gedicht. De eerste vier zijn zo geschreven dat elk couplet begint met een letter van het alfabet, totdat het hele alfabet is gebruikt.

Hoofdstuk 3 laat elk vers van een couplet met dezelfde letter beginnen. Hoofdstuk vijf volgt niet het alfabet, maar bestaat uit 18 verzen.  Dit is het aantal letters in het alfabet. Dit boek is een verzameling klachten na de vernietiging van de stad Jeruzalem en de eerste tempel in 586 voor Christus door de Babyloniërs onder koning Nebukadnezar. Dit boek wordt jaarlijks voorgelezen in de Joodse synagogen op de 9e dag van de Joodse maand Av. Dan wordt tegelijk herdacht de vernietiging van de tweede Joodse tempel in 70 na Christus door de Romeinen onder Titus. Die dag wordt er ook gevast.

Er zijn ook kortere gedichten, die moeilijker te herkennen zijn in vertaling. Die zijn meestal wel in twee kolommen afgedrukt, maar door inspringen herkenbaar.

Wat zijn kenmerken van gedichten in de Hebreeuwse Bijbel?

  1. Zo weinig mogelijk woorden. Dit is niet altijd goed zichtbaar in vertalingen.

Voorbeeld: Spreuken 10:1 (met weglating van de eerste regel. Dat is een opschrift in proza).

Een wijze zoon geeft zijn vader veel vreugde,

een dwaze zoon bezorgt zijn moeder verdriet.

In de Hebreeuwse tekst heeft de eerste regel 2 woorden, de tweede tekst heeft 4 woorden.

  1. Een gedachte wordt wel in een zin (vers) weergeven, maar gesplitst in twee stukjes. Dit wordt in de NBV weergegeven door elk stukje op een afzonderlijke regel te plaatsen. Spreuken 10:1 is een willekeurig, maar goed voorbeeld. Zie boven. De volledige gedachte is: een wijze zoon brengt vreugde aan vader en moeder, doch een dwaze zoon bezorgt vader en moeder verdriet. Zo’n spreuk vraagt de lezer om na te denken over het verband tussen de twee zinstukjes.
  2. Beeldspraak en herhaling komen ook veel voor. Het boek Hooglied staat bol van de beeldspraak. Een deel hiervan lijkt overduidelijk. Een ander deel is door Othmar Keel verhelderd vanuit beeldmateriaal uit de oudheid.

Hooglied 1:15c je ogen zijn duiven. De duif symboliseert de blik vol liefde van de vrouw voor de man.

 

Gedichten in Genesis

Ik sta stil bij de gedichten in Genesis. Zij vormen als het ware hoogtepunten in het verhaal.

Eerste voorbeeld. Het begint al als Adam Eva ziet. Dan zegt hij:

‘Eindelijk een gelijk aan mij,

mijn eigen gebeente,

mijn eigen vlees,

een die zal heten: vrouw,

een uit een man gebouwd.’

(Genesis 2:23 NBV)

De aanhalingstekens laten zien dat Adam dit zegt. Het is dichtkunst, al kunnen de klank- en woordspellingen niet uit de verf komen in het Nederlands. (Man is isch, vrouw ischa).

Een tweede voorbeeld van dichterlijke taal is wat God de HEER zei na de zonde van Adam en Eva.

 

Eerst tot de slang (Gen. 3: 14-15):

‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan,

het vee zal je voortaan mijden,

wilde dieren wenden zich af;

op je buik zul je kruipen

en stof zul je eten,  je hele leven lang.

Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw,

tussen jouw nageslacht en het hare,

zij verbrijzelen je kop

jij bijt hen in de hiel.’

 

Tegen de vrouw zei hij (Gen. 3:16):

‘Je zwangerschap maak

 ik tot een zware last,

zwoegen zul je als je baart.

Je zult je man begeren,

en hij zal over je heersen.’

 

Tegen de mens zei hij (Gen. 3: 17-19):

‘Je hebt geluisterd naar je vrouw,

gegeten van de boom die ik je had verboden.

Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan,

zwoegen zul je om ervan te eten,

je hele leven lang.

18  Dorens en distels zullen er groeien,

toch moet je van zijn gewassen leven.

19  Zweten zul je voor je brood,

totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen:

stof ben je, tot stof keer je terug.’

 

De zegen van God bestond uit vruchtbaarheid, van mensen en planten. In gehoorzame gemeenschap met God hoefden mensen niet te sterven. Nu echter is de slang een vijand van mensen. Als je een giftige slang verrast dan bijt die. Kinderen krijgen wordt pijnlijk en gevaarlijk. Tot voor kort was de sterfte onder barende vrouwen de hoofdoorzaak van sterfte onder vrouwen. Nu minder door moderne hygiëne enz.

Landbouw, door mannen heeft met dorens en distels te maken. Overigens hebben mannen er nooit een probleem in gezien hun arbeid te verminderen door machines en moderne landbouwmiddelen te gebruiken. Allemaal zegeningen van God.

De dood van mensen is tot op heden nog het eindstation voor allen.

Derde voorbeeld. Gen. 4:23,24

bevat een gedicht van Lamech.

Hij is een nakomeling van Kaïn. Hij  is de eerste man met twee vrouwen. Zijn gedicht laat zien dat onredelijk geweld zijn norm is.

[23   Lamech zei tegen zijn vrouwen: ]

‘Ada en Silla, hoor wat ik zeg!

Vrouwen van Lamech, luister naar mij!

Wie mij verwondt, die sla ik dood,

zelfs wie mij maar een striem toebrengt.

24  Kaïn wordt zevenmaal gewroken,

Lamech zevenenzeventigmaal.’

 

Let erop dat elke tweede regel de vorige aanvult.

 

Vierde voorbeeld. Als een gedicht erg kort is geeft de NBV dit niet altijd aan. Zo is er een gedicht in Genesis 9:6 dat ik weergeef in de vertaling van Fokkelman.

“Wie vergiet/het bloed/ van een mens

Om die mens/ zal zijn bloed/ vergoten worden”.

Dit is een gedicht of spreuk in twee regels,  elk telt drie woorden in het Hebreeuws. De spreuk heeft een vorm die genoemd wordt chiastische of concentrische vorm.

Het gaat dan als volgt:

A    /     B      /     C        

“Wie vergiet/ het bloed/ Van een mens

Om die mens/ zal zijn bloed/ vergoten worden”.

C    /     B     /       A

De tweede regel, is dus in omgekeerde volgorde. Deze spreuk schrijft strik genomen niet de doodstraf voor. Het benadrukt wel de waarde van elk mens, namelijk als beelddrager van God (9:6c). Dit staat in tegenstelling met Lamech, eerder genoemd, die vanwege een striem wil doden.

Wat de Bijbel zegt over de doodstraf laat een lijn zien, waarin eerste een bloedwreker optreedt, maar dan zijn er vrijhavens voor onopzettelijke doodslag. Dan is er de noodzaak van getuigen en een rechtbank. (Dit vers was een van mijn basisgegevens voor een MA scriptie waarmee ik in 2005 de MA graad kreeg van de Vrije Universiteit. De scriptie kreeg dat jaar ook de Leo Polakscriptieprijs. Wie het Engelstalige pdf van de scriptie wil ontvangen kan het me laten weten.)

 

Vijfde voorbeeld. Na de vloed plant Noach een wijngaard.  Terwijl hij dronken in zijn tent ligt ziet zijn zoon Cham hem en vertelt ervan. Ontwaakt zegt Noach het volgende gedicht (9:25-27):

25 ‘Vervloekt zij Kanaän,

knecht van zijn broers zal Kanaän zijn,

de minste van alle knechten.

26  Geprezen zij de HEER, de God van Sem;

knecht van Sem zal Kanaän zijn.

27  Moge God ruimte geven aan Jafet,

hem laten wonen in de tenten van Sem;

knecht van Jafet zal Kanaän zijn.’

Hiermee wordt gezegd dat het land Kanaän zowel door het volk Israël, nakomelingen van Sem en de Filistijnen,  nakomelingen van Jafet zal worden bewoond. Dit is uitgekomen in de tijd van de rechters.

De gedachte dat zwarte Afrikanen slaaf mogen zijn vanwege dit woord is onzin. Ook is het onjuist de huidige Palestijnen te zien als Kanaänieten

Zesde voorbeeld. Gen. 25:23 is een woord van de HEER in  dichtvorm. De tweeling die zij draagt zullen twee volkeren vormen, en de oudste (Ezau) zal de jongste (Jakob) dienen. Ezaus nakomelingen, de Edomieten, werden vaak door de nakomelingen van Jakob overheerst.

Zevende voorbeeld. Isaak, blind geworden, geeft Jakob de zegen voor Ezau bestemd in dichtvorm in Genesis 27:27-29. Als Isaak bedrogen blijkt te zijn kan hij de zegen niet herroepen. Toch heeft hij een zegen voor Ezau Genesis 27:39, 40. Let erop dat elke tweede regel de eerste verduidelijkt. Het laatste vers verwijst naar de onderwerping van Edom, maar ook naar hun verzet.

Achtste voorbeeld. Aan het einde van het boek Genesis, hoofdstuk 49:2-27 is een lang gedicht, waarin Jakob / Israël zijn zonen zegent. Daarin spreekt hij profetisch. Ruben, Simon en Levi zijn zijn oudste zonen. Echter, vanwege hun misstappen, al eerder in het boek beschreven, zullen zij niet de leiderschapsrol krijgen die de oudste toekomt. Juda krijgt die voorrangspositie (49:8-10). Dit is pas werkelijkheid geworden toen David, uit de stam Juda koning werd. Zijn zonen regeerden in Jeruzalem tot de Babylonische ballingschap. Met de komst van Jezus, de zoon van David is deze profetie volledig  vervuld.

Het exacte middelpunt van dit gedicht is de ene regel in vers 18 weergegeven: “Op uw hulp hoop ik. HEER!”

De voorgaande gedichten geven hoogtepunten weer.

Overigens kunnen dichterlijke technieken ook gebruikt worden in niet dichterlijke toespraken. Herhaling, beeldspraak, simpele zinsbouw zijn kenmerken van goede sprekers.

Als wij “gewoon” praten of schrijven dan spreken of schrijven wij in proza.     Het maakt niet uit in welke taal of hoe goed wij de grammatica kennen, proza is gewoon, want poëzie vereist het zich houden aan stijlregels.

In de Bijbel is alles wat niet poëtisch is ook proza. Het begint al in Genesis 1 vanaf het eerste vers. Een schrijver in proza kan echter wel technieken uit de dichtkunst gebruiken. Herhaling van woorden en klanken is hier een voorbeeld van.

De bijbelse verhalen zijn ook bijna allemaal in proza. Dit vinden we niet vreemd. Gezien vanuit de tijd van het ontstaan van de bijbel is het echter wel opmerkelijk. Immers, in de omringende wereld werden verhalen meestal in dichtvorm overgeleverd. Het verhaal van Gilgamesj is een oud voorbeeld. De in het Grieks geschreven Ilias en Odyssee  van Homerus zijn ook bekende voorbeelden.

De geschreven verhalen in de Bijbel zijn goed opgebouwd en goed te lezen, zeker in de oorspronkelijke talen. In het bijzonder heeft mij  geholpen het boek van: Jan Fokkelman, Vertelkunst in de bijbel. Een handleiding bij literair lezen. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 1995.

De hoofdzaken worden ook duidelijk weergegeven in het boek van de Israëlische geleerde Shimon Bar-Efrat,  De Bijbel vertelt. Literaire kunst in Oudtestamentische verhalen.

 


Wat is een verhaal?

Een verhaal speelt zich af op een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd. Een verhaal heeft ook een tijdsverloop, waarbinnen een of meer personen dingen doen en zeggen. Een verhaal kan het verhaal zijn dat “echt gebeurd” is. Geschiedenisboeken staan vol van zulke verhalen. Binnen een overkoepelend verhaal zoals onze tachtigjarige oorlog zijn dan kortere verhalen, zoals de slag bij Nieuwpoort of de moord op Willem van Oranje. Dezelfde gebeurtenissen kunnen tot verschillende verhalen leiden. Zo is de moordenaar van Willem van Oranje in katholiek Frankrijk een held.

De Bijbel kent zowel verhalen als overkoepelende verhalen. Bij die grotere eenheden staan we stil.

Genesis t/m 2 Koningen als één verhaal.

De Bijbelboeken Genesis tot en met 2 Koningen zijn één verhaal, want: er is voortgang door de tijd.

Verder de beloften, waaronder veel nakomelingen, aan Abraham gedaan in Genesis worden vervuld in Exodus.

Ex. 1:7 ‘…maar hun nakomelingen kregen veel kinderen en zo breidden de Israëlieten zich steeds meer uit. Ze werden zo talrijk dat ze het hele land bevolkten.’

De belofte van het land Kanaän wordt

vervuld in stappen in Jozua, Rechters, 1 en 2 Samuel en 1 Koningen. Als Salomo de tempel inwijdt kan hij zeggen:

‘Geprezen zij de HEER, die zijn volk Israël rust heeft gegeven, zoals hij heeft beloofd. Niet één van de beloften die hij bij monde van zijn dienaar Mozes heeft gedaan, is onvervuld gebleven’  (1 Kon.8:56).

Gods beloften zijn uitgekomen. Het volk is talrijk, zij bezitten het land Kanaän. Er is een koning en een tempel. God woont te midden van zijn volk.

God heeft echter ook waarschuwingen gegeven, door Mozes en latere profeten. Die waarschuwingen hebben niet geholpen.

Helaas, aan het einde van 2 Koningen is het hele volk verslagen, velen zijn weggevoerd naar een vreemd land of gevlucht. Het volk is klein geworden, het land verloren, de tempel door Salomo gebouwd, is verwoest en de stad Jeruzalem een puinhoop. Kortom, vanwege hun zonden is wat God aan Abraham beloofd heeft, verloren. Het Boek Klaagliederen komt na de ondergang van stad en tempel. 

In heel de Bijbel gaat het om God. Vandaar ook het begin, waar wij God de Schepper ontmoeten.

Wat wil God?

Waarom is er een wereld en zijn wij mensen op die wereld? God wil bij de mensen wonen. God wil contact met mensen. Daarom is er een wereld en daarom zijn er mensen.  Helaas, er is ook zonde. Mensen die God niet kennen of willen kennen. God ging een weg om verzoening te bewerken. God nam daartoe stappen. Een eerste stap was dat Hij Abram riep, als volgt:

De HEER zei tegen Abram:

‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen.  2  Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn. 3  Ik zal zegenen wie jou zegenen, wie jou bespot, zal ik vervloeken. Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij’

(Gen.12:1-3).

God roept Abram, en hij gehoorzaamt. De oorspronkelijke hoorders van dit verhaal begrepen iets dat ook voor ons belangrijk is. Ten tijde van Abram waren er vele goden. Die waren land gebonden dan wel stamgoden.

Als Abram zijn land en zijn verwanten verlaat, verlaat hij ook alle goden, zeg maar afgoden, om op stap te gaan met een God die hem roept. Die God gaat met Abram mee op reis. Die God zal de God van Abram heten. Latere Israëlieten spreken ook van de God van de vaderen.

Als wij vanaf Genesis 1 tot en met Genesis 12 hebben gelezen, dan weten wij vrij veel over God. Wij weten dat er een God is, Schepper van hemel en aarde en dat God zonde afwijst. Abraham zal veel minder hebben geweten. Toch ging Hij uit met deze God en in vertrouwen op deze God.

Een volgende stap in Gods plan vinden we in het Bijbelboek Exodus. De nakomelingen van Abraham zijn talrijk en wonen in Egypte. Daar worden zij onderdrukt. God roept Mozes en redt het volk uit Egypte.

Er zijn tien plagen nodig om Farao te bewegen het volk te laten gaan. Waarom was Farao zo halsstarrig? Farao zag zichzelf als een god, en hij dacht dat de goden van Egypte sterker waren dan de God van een onderdrukt volk. Elke plaag liet zien dat de God van Israël sterker was dan de goden van Egypte.’

 

God woont bij Zijn volk

Het geredde volk kwam aan bij de berg Sinaï. Daar horen we iets dat voor die tijd uitzonderlijk was. De God van Abraham had zijn nakomelingen gekozen om hun God te zijn en zij werden Zijn volk. Daartoe werd er een verbond gesloten. .Dit was een overeenkomst, waarvan God de voorwaarden stelde en het volk die aanvaardde. God zou te midden van dit volk wonen.

Daartoe werd de tabernakel gebouwd. Hoe belangrijk de tabernakel was mag duidelijk zijn in dat we eerst uitgebreid horen hoe die gebouwd moet werden in Ex. 25 t/m 30, en later lezen we dat het zo volgens de voorschriften is gebouwd in Ex. 36: 8 t/m 39. Hoofdstuk 40, het laatste hoofdstuk van Exodus beschrijft hoe de tabernakel opgebouwd en ingericht werd. God zelf woonde in het Heilige der heilige in de tabernakel.

Heiligdommen of tempels in de oudheid hadden meestal twee opeenvolgende ruimten, net als de tabernakel. Alleen in het Heilige der heiligen (of in gewoon Nederlands: het allerheiligste) was er geen afgodsbeeld, maar de ark (kist) van het verbond).

12 Van alles wat Mozes’ krachtige hand verrichtte en van de daden waarmee hij alom ontzag inboezemde, is heel Israël getuige geweest.’

Deut. 34:10-12 NBV

 


Volgorde bijbelboeken

In de volgorde van de Bijbel komt dan het boek Jozua, genoemd naar de hoofdpersoon. Daarin wordt beschreven de verovering en verdeling van het land. Rechters komt na Jozua. Het vertelt hoe de stammen afvielen van de HEER. Daarop kwam er verdrukking totdat God een verlosser stuurde. Dan was het een tijdje goed. Er was geen koning in die tijd. Het boek Ruth speelt zich ook af ten tijde van de rechters.

1 en 2 Samuel is genoemd naar de eerste hoofdpersoon, Samuel.

Samuel heeft het boek niet zelf geschreven want hij sterft,  terwijl Saul nog

koning is. Het boek vertelt hoe David koning wordt, eerst over Juda, later ook over de noordelijke stammen. De stad Jeruzalem wordt door en voor hem veroverd, zodat dit de stad van David wordt, los van de stamgebieden.

David wil te Jeruzalem een tempel voor de HEER bouwen, maar de Heer wijst dan zijn zoon en opvolger Salomo aan om dat te doen.

Als Salomo de tempel inwijdt (1 Kon. 8) dan is God voorlopig “onderdak”, en bij zijn volk.

Na Salomo valt het rijk in twee delen uiteen.  Het zuiden, Juda en Benjamin, blijft trouw aan de nakomelingen van David, terwijl de noordelijke stammen opeenvolgende koningen krijgen.

Het noorden heet “Israël”, met Samaria als hoofdstad. De bevolking van dit noordelijke rijk is door de Assyriërs weggevoerd in ballingschap in 721-22 v Chr.

Aan het einde van 2 Koningen is echter ook de stad Jeruzalem met haar tempel verwoest en veel inwoners zijn door de Babyloniërs weggevoerd. Kortom, Gods beloften zijn vervuld, maar ook door zonde verloren. God heeft de tempel verlaten.

 

 

Profeten,klein en groot,en hun opschriften

De grote profeten zijn: Jesaja, Jeremia en Ezechiël. Zij heten groot omdat de boekrollen zo groot zijn. Elk is een boekrol. De 12 kleine profeten (die klein van omvang zijn) passen samen in een boekrol. Voordat wij stilstaan bij de grote profeten, nu eerst een overzicht van groepen boeken in de Bijbel.

Oude en Nieuwe Testament

Wij gebruiken voor het boek dat wij de Bijbel noemen het woord “Bijbel”. Dit is een vernederlandsing van het Griekse woord “Biblia”, boeken (vrouwelijk meervoud). Dit laatste woord vinden we nog op de titelpagina van de eerste uitgave van de Statenvertaling.

De Bijbel valt uiteen in Oude testament en Nieuwe testament. Het Oude testament is bijna geheel in het Hebreeuws geschreven en is gezaghebbend voor Joden.  Het Nieuwe testament is geschreven in het Grieks, wat destijds de omgangstaal was in het gebeid rond de Middellandse Zee.

Protestantse uitgaven kunnen nog een derde groep boeken hebben, de zogenaamde apocriefe boeken. (Rooms katholieke bijbeluitgaven hebben deze boeken altijd en wel in de volgorde van de Griekse Bijbel, de Septuagint, en in de volgorde van de Latijnse vertaling.)  Dit zijn van oorsprong Joodse geschriften van vóór het Nieuwe Testament die in het Grieks zijn overgeleverd. Zij zijn niet gezaghebbend voor protestantse kerken, maar wel van grote historische waarde. De eerste uitgave van de Statenvertaling had ze ook, afzonderlijk gegroepeerd en met een stevige waarschuwing.

 

Oude Testament of TeNaCH 

De boeken van ons Oude testament worden van oudsher door de Joden in drie groepen verdeeld:

  1. Thora (de eerste vijf boeken of Pentateuch)
  2. Nebiiem (profeten, omvattende de vroege en late profeten waarover hieronder de toelichting)
  3. Chetubiem (geschriften). Dit zijn de overige boeken, te beginnen met de Psalmen. Ook Daniel valt in deze groep.

De Joodse naam voor ons Oude Testament is dan ook TeNaCh. Dit zijn de beginletters van de drie groepen, Thora,

Nebiiem en Chetubiem, met de klinkers

e en a om het uit te kunnen spreken.

In het Nieuwe testament wordt vaak verwezen naar de wet en de profeten.

Met Thora (wet) wordt ook wel verwezen naar het hele Oude testament. Ik sta hieronder stil bij Thora en profeten.

 

De Pentateuch /Thora

De eerste vijf boeken van de Bijbel hebben hun namen gekregen van de Griekse vertaling van het Oude Testament via de Latijnse vertaling die de namen aanhield. Dat zijn: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium.

Die namen zijn wel door Joodse bijbelvertalers toegekend. Zij geven aardig belangrijke thema’s in elk boek weer. Genesis is het boek van oorsprongen, Exodus het boek van de uittocht, Leviticus het boek van de Levieten (of priesters), Numeri heeft een volkstelling,  Deuteronomium is een tweede samenvatting van de wet.

De vijf boeken samen worden de Pentateuch genoemd. Dit Griekse woord betekent “vijf”(penta) en teuchos is boekrolomslag. De boeken werden aanvankelijk op vijf afzonderlijke leren rollen geschreven in Hebreeuwse medeklinkers. Elke rol had zijn eigen omslag. Thans worden alle vijf de boeken op een rol geschreven, wat zeer onhandig is. De vijf boeken heten ook wel Thora (wet).

De Pentateuch is het fundamentele document voor het Joodse volk. Het geeft weer waar het volk vandaan komt en waarin het bijzonder is. De vijf boeken worden jaarlijks geheel voorgelezen in de synagoge. De laatste lezing valt op het feest Simchat Thora (vreugde der Wet). De dag daarop begint men weer met Genesis.

 

De vroege profeten

De bijbelboeken Jozua, Rechters, 1 en 2 Samuel, 1 en 2 Koningen worden de vroege profeten genoemd. Hun namen komen van de hoofdpersonen in elk boek. Niets wijst erop dat dit ook de schrijvers ervan zijn. De Griekse vertaling noemt deze boeken de historische boeken. Voor een Griek lijken ze wel op de geschiedenissen van Herodotus.

 


De late profeten

De late profeten zijn in de eerste plaats de grote profeten. Dit zijn Jesaja, Jeremia en Ezechiël. Zij heten groot omdat zij lang zijn. Elk boek is een eigen boekrol.

Dan heb je de 12 kleine profeten. Die zijn klein en zijn steeds samen in een boekrol.

In boeken van de vroege profeten komen we profeten tegen. In Koningen horen we van Elia en zijn opvolger Elisa. Elisa kreeg een dubbel deel van de Geest van Elia en hij deed twee keer zo veel wonderen.

De eerste profeet die een eigen boek naliet was Amos.  De reden waarom zijn woorden in een boekrol bewaard zijn gebleven is hoogst waarschijnlijk omdat zijn boodschap van oordeel werd afgewezen door zijn hoorders. Het boek laat zien dat Amos echt namens de HEER sprak toen zijn waarschuwingen uitkwamen en Israël in ballingschap werd weggevoerd door de Assyriërs.

 

Amos, de eerste profeet met een eigen boek

Het boek van Amos begint als volgt:

Hier volgen de woorden en visioenen van Amos, een schapenfokker uit Tekoa. Hij profeteerde over Israël toen Uzzia in Juda regeerde en Jerobeam, de zoon van Joas, koning was in Israël, twee jaar voor de aardbeving. (Amos 1:1).

Wij maken kennis met Amos, die verder omschreven wordt als een ‘schapenfokker uit Tekoa’. Dit plaatsje ligt in Juda, het zuidrijk. Zijn tijd wordt aangeduid door te verwijzen naar de regeringsperioden van de koning van Juda, Uzzia, en Jerobeam (de tweede), de koning van het noordrijk.

Hiermee kan Amos ongeveer geplaatst worden in de geschiedenis, en wel in de  boeken Koningen 1 en 2. Zo’n datering is nogal breed.

Een verwijzing naar een aardbeving zal voor tijdgenoten genoeg zijn geweest. Er waren een aantal mogelijke aardbevingen, maar die bieden geen zekerheid. In ieder geval zijn de woorden van Amos een afzonderlijk boek geworden.

Waarom het dan niet als eerste van de rol van 12 profeten is geworden, is onbekend.

 

Opschriften van kleine en grote profeten

Wat wel duidelijk is dat kleine en grote profeten, net als Amos, doorgaans op dezelfde wijze beginnen. De naam van profeet wordt gevolgd door de koningen van Juda (altijd eerst) en Israël tijdens welke hij profeteerde. Dit betreft de profeten die optraden voor de ballingschap. U kunt dit nagaan door steeds het eerste vers van elk boek te lezen, te beginnen met Jesaja, tot en met Sefanja.

Haggaï en Zacharia verwijzen naar Perzische koningen, te beginnen met Darius I (520 voor Christus). Hiermee kun je deze boeken nauwkeurig plaatsen in de geschiedenis,  in de Griekse geschiedkundige Herodotus en ook in de Bijbelboeken Ezra en Nehemia.  Deze gaan over de tijd na de ballingschap en kunnen gedateerd worden aan de hand van de Perzische koningen. Een beetje studiebijbel of de Willibrord geeft de jaartallen eronder in onze jaartelling, voor Christus.

Een aantal boeken begint niet met een verwijzing naar regerende koningen. Dezelfde boeken hebben ook in de verdere tekst geen koningen genoemd. Hiertoe behoren Nahum, die voorspelde de verovering van Ninevé door de Meden en Perzen die toen bondgenoten waren van de Babyloniërs. Ook de boeken Maleachi en Joel, van na de ballingschap noemen geen koningen. Het boek Obadja is geschreven na de val van Jeruzalem in 586, tegen de Edomieten die Judese vluchtelingen te slaaf maakten. Edomieten waren nakomelingen van Ezau. Ondanks de familieband waren zij in en na de ballingschap vijanden van de Joden.

De priester-profeet Ezechiël is bijzonder. Hij was in 597 voor Christus uit Jeruzalem weggevoerd door de Babyloniërs, nog voordat hij in de tempel dienst kon doen. Hier volgt het begin van zijn boek:

Op de vijfde dag van de vierde maand in het dertigste jaar, toen ik te midden van de ballingen bij het Kebarkanaal woonde, opende zich de hemel en kreeg ik een visioen van God.

(2-3) (Op de vijfde dag van die maand, en wel in het vijfde jaar van koning Jojachins ballingschap, richtte de HEER zich tot de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land van de Chaldeeën, bij het Kebarkanaal. Daar werd hij door de hand van de HEER gegrepen.)

Het “dertigste jaar” waarnaar Ezechiël verwijst is zijn leeftijd. Dan mocht hij de tempeldienst doen. Maar dat kan hij niet want hij is niet in Jeruzalem

Het tweede opmerkelijke is dat de verdere datering is aan de hand van de jaren in ballingschap van koning Jojachin.

Ofschoon Jojachin in 597 voor Christus in ballingschap ging (2Kon.24:8-17)  bleef hij de officiële koning van Juda, als zodanig erkend door de Babyloniërs en Ezechiël.  Zedekia, zijn oom, wordt “koning” genoemd omdat hij de taken uitvoerde.

De oudheid kende meer manieren om jaren te tellen, vaak door een vast beginpunt te nemen. De Seleucidische heersers dateerden vanaf het begin van hun koning zijn. 1 Makkabeeën (apocrief) neemt dit over.

Dateren vanaf de stichting van Rome  in 753 voor Christus, komt niet in de Bijbel voor, maar was gebruikelijk tot ver in de Middeleeuwen.

De boeken van de grote en kleine profeten zijn bewaard gebleven in synagoge en kerk. Zij bieden historische informatie en van het lezen kun je genieten. Toch is dit niet waarom ze bewaard zijn. Als Woord van God laten zij zien dat Gods waarschuwingen uit zijn gekomen. Vanwege wat zij ons laten zien hoe God is en hoe Hij handelt, hebben deze boeken als deel van de hele Bijbel hun waarde behouden, nu en altijd.

 

 


Het boek Amos

In de vorige studie stonden we stil bij het begin van het boek Amos. Hij trad op ergens tussen 760 en 750 voor Christus. Als een burger van Juda werd hij vanuit het zuidrijk (zoals het ook genoemd wordt) met Jeruzalem als hoofdstad, geroepen om naar Israël, het noordrijk te gaan met profetieën van aanstaand oordeel. In de eerste 6 hoofdstukken is God de HEER de belangrijkste spreker. In Amos 7-9 vertelt Amos wat hij heeft gezien, namelijk visioenen die oordeel aankondigen. Uit hoofdstuk 7:10-17 is duidelijk dat Amos naar Betel is gegaan, mogelijk op een feestdag. Daar was een tempel gebouwd door Jerobeam de eerste die er een gouden beeld van een stierkalf plaatste (1 Kon. 12:25-32).  Amos wordt weggestuurd, maar zijn boek laat zien dat de door hem aangekondigde oordelen uitkwamen.

We gaan nu verder in de volgorde van het boek, doch zonder steeds de hele tekst van het boek af te drukken. Die kunt u zelf in een Bijbel vinden. Wij gebruiken de NBV, maar de Bijbel in gewone taal is ook nuttig.

Het boek gaat verder met een dichterlijk stuk,  (Amos 1:2) Dit is wat hij zei.

De HEER brult vanaf de Sion,

 hij gromt vanuit Jeruzalem,

de weiden van de herders verdrogen,

de top van de Karmel verdort.

 

Dichterlijke structuur

Eerst de dichterlijke structuur. Er zijn 4 regels tekst. Regel 1 en 2 noemen we parallel. In dit geval wordt eigenlijk twee keer hetzelfde gezegd. “De HEER” in regel 1 is parallel met “Hij” in regel 2, ”brult” in regel 1 zegt hetzelfde als “gromt” en tenslotte “vanuit Sion” in regel 1 is hetzelfde als “vanuit Jeruzalem”.

In dit gedeelte wordt de HEER voorgesteld als een leeuw, die luid en angstaanjagend zijn stem laat horen vanuit Jeruzalem, de stad waar de tempel is. Het gevolg van dit brullen zien we in de parallelle regels 3 en 4. Gemeenschappelijk is “verdrogen” in regels 3 en “verdort” in regel 4. “De weiden van de herders” in regel 3 wordt aangevuld met “de top van de (berg) Karmel” in regel 4. Er kan sprake zijn van een droogte, maar het profetisch oordeel van Amos mag er ook zijn. En al aan het begin is duidelijk dat de HEER in Sion/Jeruzalem te vinden is, niet in Betel.

 

Amos verder

In Amos 1:3 t/m 2:6 kondigt de HEER oordeel aan over volken rondom Israël, die ook vijanden van Israël waren. De NBV is in zijn vertaling een stuk begrijpelijker dan de oudere vertalingen, waaronder de Herziene Statenvertaling.

De profetieën richten zich achtereenvolgens tegen Damascus, de hoofdstad van Syrië, ook Aram genoemd, dan tegen Gaza, een stad van de Filistijnen, Tyrus, de handelsstad met een zee-imperium volgt.

Edom, Amon en Moab volgen, met als voorlaatste Juda.

Als Amos dit op een feestdag te Betel heeft verkondigd dan zullen de toehoorders, inwoners van Israël, aanvankelijk enthousiast hebben gereageerd. Vanaf Amos 2:6 tot en met hoofdstuk 6 heeft Amos ook oordeelswoorden voor Israël. Dat zal de hoorders minder blij hebben gemaakt.

Om het einde te verklappen: de woorden van Amos werden in de wind geslagen. Het aangekondigde oordeel over al de genoemde volken, inclusief Israël en Juda, is gekomen, en wel door de Assyrische legers. In 722 voor Christus viel Samaria, de hoofdstad van Israël. Juda heeft wel veel geleden, maar bleef bestaan tot de Babylonische  innamen van Jeruzalem in 597 en 586. Israël  hield als staat op te bestaan. Wel moet gezegd worden dat er van alle noordelijk stammen ook mensen naar Juda waren gevlucht.

Wat moeten we met een boze God?

Als we grasduinen in de profetische boeken van het Oude Testament is de kans groot dat we uitspraken van oordeel en doem tegenkomen. Voor sommigen een probleem. Daarom sta ik er hier bij stil.

 

De dag van de HEER

Ik sta stil bij een gedeelte dat licht werpt op de veel in de bijbel voorkomende uitdrukking  “de dag van de HEER”  (Amos 5:18-20).

18 Wee degenen die verlangen naar de dag van de HEER ! Wat zal hij jullie brengen, de dag van de HEER? Duisternis, geen licht. 19  Zoals wanneer iemand die vlucht voor een leeuw, aangevallen wordt door een beer, en dan, als hij een huis binnenvlucht en met zijn hand tegen de muur leunt, gebeten wordt door een slang. 20  De dag van de HEER zal duisternis zijn, en geen licht; aardedonker, zonder glans.

Dit gedeelte laat zien dat Israël ten tijde van Amos bekend was met het begrip “de dag van de HEER” en er zelfs naar uit zag. Wat dachten zij daarbij? Voor hen was de dag van de HEER niet het einde van de wereld en de wereldgeschiedenis of de tweede komst van Christus. Voor hen was de dag van de HEER een moment wanneer de HEER het gericht voltrok aan zijn vijanden door hen te verdelgen. Zij dachten aan uitreddingen in de geschiedenis van de Rechters. Amos bestrijdt deze visie niet, maar scherpt haar aan. Als Juda en Israël zich niet bekeren van hun slechte daden dan zijn zij vijanden van God en zal Hij hen ook oordelen.

 

Verdere visioenen

In Amos 7:1-9 en in 8 en 9:1-10 is sprake van visoenen van oordeel. Mogelijk waren deze visoenen gegeven voordat Amos naar Betel ging en waren zij zijn roeping.  Aanvankelijk laat God zich verbidden, maar dan is Zijn geduld op.

 

Amos wordt het land uitgegooid

In Amos 7:10-17 lezen we hoe Amasja, de priester van Betel, de koning waarschuwt en Amos het land uitgooit.

Als u in Amos leest waarover God boos is, dan zult u zien dat God onmenselijk gedrag veroordeelt. Wat wij thans oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid noemen had God al oog voor, ook als het ging om heidense volken. Ook onderdrukking van armen  maakt God boos. En als Juda en Israël die zijn wet kennen en zich er niet aan houden dan vallen zij ook onder zijn oordeel. Hij heeft geduld en stuurt waarschuwende profeten, maar ooit is het genoeg. God is niet veranderd. Hij is ook vandaag tegen sociale ongerechtigheid en onmenselijk gedrag.

Daarna zei hij tegen Amos: ‘Ziener, verdwijn! Ga naar Juda en verdien daar je brood, ga daar maar profeteren. 13  Hier in Betel mag je niet langer profeteren, want dit is het heiligdom van de koning, de tempel van het koninkrijk.’

Het antwoord van Amos is duidelijk. Hij is geen broodprofeet.

14  Maar Amos antwoordde Amasja: ‘Ik ben helemaal geen profeet, en ook geen profeten leerling. Ik ben veeboer en vijgenteler. 15  Maar de HEER heeft me van achter mijn schapen vandaan gehaald, en het is de HEER die tegen me heeft gezegd: “Ga naar mijn volk Israël en profeteer daar.”

16  Luister daarom naar de woorden van de HEER. Jij zegt dat ik niet mag profeteren in Israël, geen profeet mag zijn voor Isaaks volk.

De profetie die volgt maakt duidelijk dat het land en de stad in de oorlog ten onder zal gaan, met gevolgen voor Amasja en zijn gezin.

Een positief einde

Het boek eindigt positief met woorden van herstel. Amos 9:11-15. Dit gedeelte wordt aangehaald door Jakobus in Handelingen 15:12-19.

12  Daarop zwegen alle aanwezigen, en men luisterde naar Barnabas en Paulus, die vertelden welke grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen had verricht.

13  Toen ze waren uitgesproken, nam Jakobus het woord. Hij zei: ‘Broeders, luister. 14  Simeon heeft uiteengezet hoe God zelf het plan heeft opgevat om uit de heidenen een volk te vormen dat zijn naam vereert. 15  Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: 16 “Dan keer ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen, uit het puin zal ik het weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen,

17  (17-18) zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle heidenen over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.”

19 Daarom ben ik van mening dat we de heidenen die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen.

 

Zo te zien betrekt Jakobus het herstel van de vervallen hut van David op het leven, sterven en de opstanding van Jezus, zoon van David en Messias. Immers, volgens Amos zullen na dit herstel ook heidenen mogen komen om deel uit te maken van het volk van God.

 

Door de prediking van Paulus en Barnabas en bijgestaan door de Heilige Geest zijn er talloze heidenen tot geloof gekomen, echter zonder de kenmerken van het Jodendom, zoals besnijdenis, eetgewoonten en sabbatviering over te nemen. Jakobus ziet dit komen van de heidenen als vervuld in zijn tijd. Dan is de hut van David daarvoor hersteld en dat moet wel zijn in de komst van Jezus. Wij leven nu in de tijd na Christus’ opstanding en hemelvaart waar wie wil mag komen. Wie komt, gaat verder met een God van genade, maar ook van recht.

Amos laat zien dat God geen doetje is, maar gerechtigheid verlangt.

 

 


Mogelijkheden en grenzen van beeldspraak in de Bijbel¹

¹Eerder verschenen in het blad “Parakleet”

In mijn prille jeugd las ik van een KNIL-militair dat hij "een broertje dood had aan gymnastiek". Ik stond toen versteld van de kennelijk barbaarse gymnastieklessen in Oud-Indië waar je zelfs dood aan kon gaan. Pas heel veel later kwam ik er achter dat er geen broertje gestorven was, maar dat dit een beeldende manier was om uitdrukking te geven aan een intense afkeer van lichamelijke inspanning. Beeldspraak biedt hiertoe mogelijkheden. Beeldspraak kan echter ook verkeerd begrepen of zelfs misbruikt worden, ondermeer om machtsaanspraken te ondersteunen.

Metafoor en vergelijking behoren tot de meest voorkomende beeldspraakvor­men. Als Jezus zijn discipelen "zout" noemt gebruikt hij een metafoor. Wij moeten begrijpen dat de disci­pe­len niet werkelijk het chemische product zout zijn doch daar­mee vergeleken worden. Als Jezus gezegd had dat zij waren zoals zout was dan had hij een vergelijking (of simile) ge­bruikt. Vergelij­kingen zijn gemakkelijk te herkennen als beeldspraak. Metaforen zijn krachtiger. Diana betekent in Engeland roos en is een mooie meta­foor voor de prinses van Wales.

De Bijbel kent veel beeldspraak. Dit is begrijpelijk omdat beeldspraak direct aanspre­kend is. Beeldspraak biedt ook een manier om een stukje werkelijkheid te zien. De mogelijkheden en grenzen hiervan willen wij illustreren uit beeldspraak over de gemeente. Beelden zijn nodig, maar altijd eenzijdig. Zij kunnen overtrokken worden. Het punt van vergelijking kan verkeerd gelegd wor­den. Wie de gemeente ziet als een ziekenhuis legt andere nadrukken dan de persoon die de gemeente ziet als Gods leger.

Voorbeelden van beeldspraak over de gemeente bij J.A. van der Ven zijn: volk Gods, lichaam van Christus, bouwwerk van de Geest, Jezusbeweging, kerk van de armen, gemeenschap van gelovigen. Waar denkt u aan bij deze woorden? Welke gebruikt u zelf? Als u ziet dat niet alles u aanspreeket of veel door u gebruikt worden, dan toont u zelf aan dat er vele beelden voor de gemeente zijn, doch dat wij niet in elk kerkgenootschap dezelfde nadrukken leggen.

 

Beeldspraak van de kudde

Een meer bekend beeldspraak is wel de gemeente als de kudde. Wij zijn dan "schaapjes van de Goede Herder", zoals een jongetje in mijn zondagschoolklas vertelde. Dit deed hij overigens wel te vroeg, waardoor mijn "verrassing" verloren ging. Nadenkend over schapen kunnen wij veel over gemeenteleden zeggen. Schapen dwalen, hebben zorg en leiding nodig. Moeten geschoren worden. Wij allen lijken op schapen. Als echter geestelijke werkers met herders vergeleken worden krijgen wij niet alleen de mogelijk­heid voor goede gedachten zoals zorg voor, inzet voor, genezen en voeden van "schapen".  Er zijn ook potentiële valkuilen. Immers de gemeente"herder" is niet de Heer Jezus. Er is ook niet een essentiële kloof tussen schapen/gemeenteleden, die dom, goedgeefs en gehoorzaam zouden moeten zijn, en de herders/gemeente-leiders, die wijs, (financieel) onderhouden en bevelengevend zouden zijn. Wie zo denkt over zijn gemeenteleden toont aan geen goede herder te zijn. Herders zijn ook schapen en mensen. Zij zijn er voor de gemeenteleden, en niet anders om. Het beeldspraak van de werker als dienaar is nodig om het herder/kuddebeeld in balans te houden. Kortom, de gemeenteleider als "verlicht despoot" is niet een aanvaardbare manier van leiding geven.

 

Beeldspraak van het gezin

Een laatste te bespreken gemeentebeeldspraak is wel de gemeente als (huis)gezin. Dit vinden wij ondermeer in Ef. 2:19. Wij vinden het nog meer in dat God "Vader" heet, en wij allen (daarom) broeders en zusters. Dit is een krachtig aansprekende beeld. Wie tot God komt heeft een nieuwe Vader, en behoort tot een nieuw gezin. Die persoon wordt warm en vriendelijk opgenomen in een plaatselijke gemeente om "thuis" te zijn en zo samen God te aanbidden en te dienen. De futurologe Faith Popcorn onderkent heden tendenties tot "clanning" en "cocooning". Wie tot God komt vindt in de wereldwijde gemeente zijn "clan" en in zijn plaatselijke gemeente of celgroep zijn "cocon".

Er is echter een levensgroot gevaar als wij niet duidelijk voor ogen houden dat God de Vader is. Als echter een gemeente­leider meent "vaderlijk gezag" te hebben over "zijn" gemeenteleden, dan wordt de beeldspraak in zijn tegendeel omgezet. Een beeldspraak waarbij wij allen gelijk zijn als broeders en zusters, met één Vader in de hemel wordt een machtsmiddel om mensen eronder te houden.

 

Machtsmiddel

Dit is lang geleden gebeurd in de Rooms katholieke kerk met hun "paters". Het woord "pater" is "vader" in het Latijn. En wat te denken van de paus. Dit woord is een verbasterde vorm van "papas" (vader). Deze titel werd in de vroeg katholieke  en orthodoxe kerken gebruikt voor alle priesters. De bisschop van Rome eiste de titel voor zichzelf alleen op in de negende eeuw, zodat "paus" en bisschop van Rome synoniem zijn geworden in het Westen.

In de oosters orthodoxe kerken heten alle priesters nog "papas". In de nadruk op de vadertitel met daaraan verbonden grenzeloze macht zien wij de doorwerking van het heidens Romeins denken in rangen, standen en machtsstructuren.

Oud Romeins recht bekleedde de oudste levende man van een familie met absoluut gezag binnen dat gezin en familie, mits hij vrij en een Romeins burger was. Zo'n "pater familias" had het recht van leven en dood over vrouw, kinderen en slaven. Hij bepaalde alles. Dit was in de eerste eeuw in de praktijk wel afgezwakt, maar bleef een ideaal.

Keizer Augustus kreeg de titel "pater patriae" in het jaar 2 voor Christus. Hij was de vader van alle vaderen, en opperpriester van alle huishoudpriesters. De Romeinse samenleving was dus opgedeeld in rangen en standen, waarbij de (al)macht in de hand van de vader was.

 

De woorden van Jezus gaan hier vierkant tegen in. Hij zegt: "Gij zult u niet rabbi laten noemen, want één is uw meester, en gij zijt allen broeders. En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want één is uw Vader, Hij die in de hemelen  is. Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus. Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn." (Matt.23:8-11).

Verbazingwekkende woorden die de grond voor vaderalmacht (patriarchalisme) wegblazen. Wat voorafgaat aan de geciteerde teksten laat zien dat Jezus zich hier tegen Joodse Farizeeën richt.

 

Des te ernstiger is het als christelijke voorgangers aanspraak op macht doen gelden omdat zij menen dat de gemeente het gezin is waarin zij als vader de baas zouden mogen spelen. John Stott, de bekende bijbelleraar, zegt kort samengevat over het aangehaalde gedeelte het volgende:

         Een vader oefent gezag over zijn  kinderen, omdat zij van hem afhankelijk zijn. Wij behoren in de gemeente niet afhankelijk te zijn van             enig leider. Evenmin behoren wij mensen afhankelijk te maken van onszelf, zodat zij voor van alles en nog wat onze toestemming of                 instemming nodig hebben. In tegendeel, wij behoren mensen op God te laten steunen. Daartoe zijn wij dienaars.

 

Vader– en moederfiguren

Er is plaats voor vaderlijkheid in de gemeente. Vaderlijke figuren zijn voor­beelden in gedrag en houding. Een goede vader is er voor je, en heeft het beste met je voor. Niet voor niets noemt Jezus dat geven het kenmerk van een vader is (in Lukas 11:13). Maar hij eist geen blinde gehoorzaamheid. Evenmin neemt hij beslissingen voor je. En zeker is er geen sprake van emotionele chantage en manipulatie. Zulk vaderlijk gedrag is niet voorbehouden aan gemeentewerkers alleen. Evenmin legitimeert het aanspraken op gezag of zeggenschap.

Er is ook behoefte aan moederlijkheid in gemeentewerkers. Het voeden en vertroosten laat de moederlijke kant van God zien, zoals Hij zegt: "Als iemand die zijn moeder troost, zo zal Ik u troosten" (Jes. 66:13).

Op zichzelf genomen is het gezin als beeld van de gemeente gevaarlijk in zijn eenzijdigheid. Waar geborgenheid en warmte in een gemeente te vinden is, doet men er goed aan ook andere beelden van de gemeente door te laten werken. Zo is er de tempel van God waar aanbidding is, om één te noemen.

Wij kunnen niet zonder beelden, maar elk beeld is eenzijdig. Gebruik daarom meer dan één beeld. Elk beeld kan ook overtrokken worden. Zoek daarom de grenzen vanuit wat de Bijbel verder zegt.

Vanuit elk beeld kan ook een verkeerd punt van vergelijking getrokken worden.

Heb de moed om uw uitleg daarom te laten bekritiseren. Wees tenslotte beducht voor intellectuele en bijbelse argumenten die eigenlijk dienen om vooroordelen vroom te rechtvaardigen.        

 


Achtergrondgegevens

 1. A. Byatt, New Testament Metaphors. Illustrations in word en phrase. Pentland press, Edinburgh 1995 is een recente samenvatting van beeldspraak in het Nieuwe Testament. N. Frye, The Great Code. The Bible and Literature. New York 1981, vooral hoofdstuk 3 en 6 behandelt beeldspraak uitvoerig vanuit de litera­tuurwetenschap. Ook belangrijk is het vervolg: Words with Power, being a second study of the Bible and literature. New York 1990.

 

2. J. Beekman, J.Callow, Translating the word of God. Grand Rapids 1974 bespreken de vertaling van metafoor en vergelijking in hfdst 9. Zie vooral blz 145.

3. J.A. van der Ven, Ecclesiologie in context. Kampen 1993, 106. Hij spreekt van (religieuze) "codes", die weer omvat worden door een meer algemene (ecclesio­logische) supercode.

4. C.E. Jefferson, The Minister as Shepherd. Living Books for All. Manilla 1973 is een goed voorbeeld hoe het goed kan.

5. "Pope, the" in: The New International Dictionary of the Christian Church, ed. J.D. Douglas. Exeter 1974, blz 793.

6. B. Nicholas, "Patria Potestas", Oxford Classical Dictionary 2nd ed. Oxford 1970, blz 789.

7. J.R.W. Stott, The preacher's Portrait. Some New Testament Word Studies. Grand Rapids 1964, blz 82, 83.

8. D. Johnson en J. VanVonderen, The Subtle Power of Spiritual Abuse. Recog­nizing and escaping spiritual manipulation and false spiritual authority within the church. Minneapolis 1991 legt deze mechanismen bloot.